Dit inzicht is niet nieuw. Toch was het ook bij een kabinet dat stond voor “bestaanszekerheid” niet vanzelfsprekend om sociale verdelingseffecten als uitgangspunt te stellen in beleidsontwikkeling. De vraag is hoe de aangekondigde bezuinigingen gaan landen. In dit artikel gebruiken we de studie ‘Eigentijdse Ongelijkheid’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)1 als lens om te verkennen wat de mogelijke gevolgen van de voorgenomen bezuinigingen op het openbaar vervoer zijn voor verschillende sociale klassen in de Nederlandse bevolking. Het SCP identificeert in dit onderzoek zeven sociale klassen aan de hand van vier kapitaalsoorten:
Economisch kapitaal: over zaken als inkomen en vermogen, Sociaal kapitaal: over sociale netwerken en professionele connecties, Persoonlijk kapitaal: over fysieke en mentale gezondheid, maar ook aantrekkelijkheid, Cultureel kapitaal: over digitale vaardigheden, politieke voorkeur en bereidheid om te stemmen.
De zeven klassen onderscheiden zich van elkaar door typerende combinaties van deze. hulpbronnen. Waar we nieuwsgierig naar zijn, is wat er gebeurt als we op basis van deze zeven klassen naar de voorgenomen ov-bezuinigingen kijken? Onderstaand een eerste verkenning.
1. De Werkende Bovenlaag (19,9% van de bevolking)
Hoogopgeleiden met hoge inkomens en stabiele banen in de kennisindustrie of als ondernemer met personeel. Ze hebben sterke sociale en professionele netwerken, zijn fysiek en mentaal gezond. 57% heeft minderjarige kinderen. Wonen verspreid: 42% Randstad, 12% krimpgebieden, 46% elders.
Gevolgen van bezuinigingen voor deze groep zijn waarschijnlijk beperkt. Ze zijn zelden afhankelijk van het ov en beschikken over voldoende alternatieven zoals (lease)auto’s, deelmobiliteit en (e-)fietsen. Dankzij flexibele werkregelingen kunnen ze ov-gebruik vaak vermijden. Hogere tarieven zijn voelbaar maar financieel draagbaar; minder aanbod kan ongemak geven, maar beperkt hun mobiliteit nauwelijks.
2. De Jongere Kansrijken (8,6% van de bevolking)
Vaak (nog) studerend of net afgestudeerd, volop in ontwikkeling, met veel cultureel en sociaal kapitaal, maar soms nog beperkt financieel kapitaal. Een deel (15%) heeft een niet-westerse achtergrond. Opvallend is dat 97% huurt. Geografisch woont 45% in de Randstad, 11% in krimpgebieden en 44% in overig gebied.
De impact van bezuinigingen is voor deze groep, vooral studenten, aanzienlijk. Door de wooncrisis zijn zij vaak afhankelijk van het ov om hun studie of sociale netwerk te bereiken. Minder aanbod vormt een groter probleem dan hogere tarieven, en kunnen hun ontwikkeling belemmeren. Starters worden mogelijk gestimuleerd om sneller een auto te kopen. Daarnaast vertragen de ov-bezuinigingen de woningbouw, wat hun kansen op een geschikte woonplek verder verkleint.
3. De Rentenierende Bovenlaag (12,2% van de bevolking)
Hoogopgeleide gepensioneerden met aanzienlijk financieel en sociaal kapitaal. Woningbezit is zeer hoog (een groot deel heeft een eigen woning). Vaak vitaal, met meer dan de helft een gezond BMI. Wel hebben ze doorgaans beperkte digitale vaardigheden. 35% woont in de Randstad, 16% in krimpgebieden en 49% in overig gebied.
De impact op deze groep is waarschijnlijk beperkt. Ze gebruiken het ov vooral recreatief en zijn zelden afhankelijk voor dagelijkse mobiliteit. Vaak hebben ze alternatieven zoals auto, (e-)fiets of taxi, en kunnen terugvallen op een sterk sociaal netwerk. Hogere tarieven zijn financieel geen groot obstakel. Minder aanbod kan ongemak geven, vooral in landelijke gebieden, maar heeft beperkte gevolgen. Wel kan verminderde bereikbaarheid het ontvangen van mantelzorg bemoeilijken.
4. De Werkende Middengroep (24,9% van de bevolking)
Een grote, heterogene groep met een stabiele positie op de arbeidsmarkt en gemiddelde inkomens. Woningbezit is hoog (90%), hoewel bij 23% het huis ‘onder water’ staat. Sociale en professionele connecties zijn goed, net als de gezondheid, maar minder dan bij de hogere segmenten. 63% betreft paren met thuiswonende kinderen.
De impact van bezuinigingen op deze groep is aanzienlijk, maar wisselt sterk per situatie. Ov-afhankelijkheid hangt af van stedelijkheid, sector en gezinssamenstelling. Hoewel vervoersarmoede niet direct wordt verwacht, voelen zij tariefverhogingen sterker en kunnen zij
uitwijken naar thuiswerken. Voor mensen in praktische beroepen, zoals zorg of detailhandel, kan een verminderd aanbod problematisch zijn, vooral bij onregelmatige werktijden en als zij aan de randen van stad of platteland wonen of werken.
5. De Laagopgeleide Gepensioneerden (18,1% van de bevolking)
Qua leeftijd vergelijkbaar met de rentenierende bovenlaag, maar met lagere inkomens en minder vermogen. Huizenbezit is hoog (70%), maar in tegenstelling tot de werkende middengroep zelden ‘onder water’. Deze groep woont vaker landelijk: slechts 28% woont in de Randstad, 20% in krimpgebieden en 52% in overig gebied. Hun gezondheid is matig
(slechts 33% heeft een gezond BMI) en hun sociale vangnet is beperkt.
Deze groep heeft beperkte mobiliteit door lager inkomen, matige gezondheid en beperkte digitale vaardigheden. Hoewel ze vaak auto-georiënteerd zijn, kan ov-afhankelijkheid ontstaan bij gezondheidsproblemen of het gebrek aan een rijbewijs. In zulke gevallen vormen hogere tarieven een flinke drempel voor noodzakelijke reizen. In rustige gebieden kan minder ov-aanbod hun toegang tot voorzieningen ernstig belemmeren.
6. De Onzekere Werkenden (10,0% van de bevolking)
Qua leeftijd vergelijkbaar met de werkende bovenlaag en middengroep, maar de maatschappelijke positie van dit segment is wankel. Ze hebben lage en onzekere inkomens, vaak met tijdelijke contracten. Werkeloosheid is het hoogst in dit segment (arbeidsdeelname is 42%).
Ook is er in dit segment bovengemiddeld sprake van fysieke beperkingen. Deze groep is zeer kwetsbaar voor ov-bezuinigingen. Door beperkte alternatieven en afhankelijkheid van betaalbaar ov raken hogere tarieven en minder aanbod hen hard. Fietsgebruik is vaak geen optie vanwege fysieke beperkingen of onbekendheid met de fietscultuur. Ook ontbreekt vaak een ondersteunend sociaal netwerk. Bezuinigingen kunnen hun toegang tot werk, scholing en
sollicitaties ernstig beperken, waardoor vervoersarmoede dreigt.
7. Het Precariaat (6,3% van de bevolking)
De meest kwetsbare groep, met het laagste kapitaal op alle fronten (financieel, sociaal, cultureel, persoonlijk). Vaak werkloos, arbeidsongeschikt of langdurig ziek, en sterk afhankelijk van sociale voorzieningen.
De gevolgen zijn naar verwachting zeer groot. Zij zijn vaak sterk afhankelijk van het ov voor toegang tot medische zorg, sociale diensten, supermarkten en contact met naasten. Hogere tarieven zijn voor hen niet of nauwelijks op te brengen, ook verminderd aanbod kan directe afsluiting van vitale voorzieningen betekenen. Dit vergroot hun sociale isolatie, verkleint hun toch al beperkte bewegingsvrijheid en draagt bij aan een verdere verslechtering van hun welzijn en gezondheid. Hierbij kan gesproken worden over een verergering van vervoersarmoede.
Een eerste verkenning, geen eindstation
De betaalbaarheid van het ov staat onder druk, vooral voor mensen met lage inkomens en beperkte alternatieven. Dit vraagt om beleidsmaatregelen die niet alleen kijken naar kostenbesparing, maar juist ook naar het waarborgen van betaalbare en toegankelijke mobiliteit voor alle groepen, om sociale uitsluiting en vervoersarmoede te voorkomen.
Het is belangrijk te benadrukken dat deze inzichten een eerste verkenning vormen. Het doel hiervan is om een fundamentele discussie te openen binnen de ov-sector: als we bezuinigingen moeten doorvoeren, kunnen en willen we dan rekening houden met de specifieke behoeften en kwetsbaarheden van verschillende sociale klassen? Kunnen we, door beter te begrijpen wie de bezuinigingen het hardst voelt, ons ov-netwerk en onze tarieven slimmer, socialer en uiteindelijk duurzamer ontwerpen?